Wanneer is een weg een openbare weg in de zin van de Wegenwet. Deze vraag houdt de gemoederen flink bezig. Dit is te begrijpen, gezien de consequenties die deze kwalificatie kan hebben. Op 4 januari 2017 heeft de rechtbank Rotterdam zich hierover uitgesproken. De uitspraak van 4 januari 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:404) laat zien welke aspecten relevant zijn. Een uitspraak die de moeite waard is om te bespreken dus.
Openbare weg in de zin van de Wegenwet?
In deze zaak draait het grotendeels om de vraag of/in hoeverre de onderhavige weg, de Engelandweg te Vlissingen, een openbare weg is in de zin van de Wegenwet. Bepalend bij de beantwoording van deze vraag is artikel 4 Wegenwet. De partijen in deze zaak zijn CdMR en Verbrugge. Er wordt kort stilgestaan bij de belangrijkste elementen uit de uitspraak. Daarmee worden de gevolgen van de uitspraak voor toekomstige situaties duidelijk.
Vermelding op legger
Allereerst doet CdMR een beroep op de openbaarheid van de Engelandweg. Op grond van artikel 49 Wegenwet wordt een weg die voorkomt op de legger vermoed openbaar te zijn. Echter, uit de legger volgt dat slechts een klein deel van de Engelandweg als openbare weg heeft te gelden. Het deel van de Engelandweg dat Verbrugge in eigendom heeft en heeft afgesloten behoort niet daartoe. De stelling dat de Engelandweg een openbare weg is, omdat deze gedeeltelijk op de legger staat vermeld, gaat volgens de rechtbank dus ook niet op.
Plaatsing ‘eigen weg’-bord
Voorts doet CdMR een beroep op de onder II vermelde grond in artikel 4 lid 1 Wegenwet. Volgens CdMR is de Engelandweg tenminste tien jaar voor een ieder vrij toegankelijk geweest voordat Verbrugge deze afsloot. Tegenover dit betoog brengt Verbrugge naar voren dat langs de Engelandweg vanaf de jaren ’70 van de twintigste eeuw een ‘eigen-weg’-bord heeft gestaan. Hiermee is in zijn ogen kenbaar gemaakt dat de weg ‘slechts ter bede’ toegankelijk was, zodat de uitzondering van de leden 2 en 3 van artikel 4 Wegenwet van toepassing is. De rechtbank acht het in dit licht van belang dat CdMR tegenover deze weerlegging van Verbrugge een zeer algemeen geformuleerde betwisting heeft aangevoerd. CdMR heeft volgens de rechtbank niet voldoende aannemelijk het bestaan van het ‘eigen-weg’-bord bestreden. Daarmee is niet komen vast te staan dat deze weg openbaar is (geworden) op grond van artikel 4 lid 1 onder II Wegenwet.
Bestemming
Verder is CdMR van mening dat de Engelandweg openbaar is als gevolg van een daaraan door de rechthebbende gegeven bestemming. Met andere woorden doet CdMR een beroep op artikel 4 lid 1 onder III Wegenwet. CdMR merkt in dit licht Zeeland Seaports aan als rechthebbende. De gemeenschappelijke regeling Zeeland Seaports was de vorige eigenaar van het relevante deel van de Engelandweg. Zeeland Seaports heeft in een rapport opgemerkt dat de wegen in het beheersgebied openbaar ‘zijn en blijven’, ook als het gaat om eigen wegen van Zeeland Seaports. Dit betoog treft geen doel naar de mening van de rechtbank nu ten tijde van het opstellen van dit rapport de Engelandweg al bijna tien jaar eerder door Zeeland Seaports aan Verbrugge was verkocht.
Verder acht de rechtbank het van belang dat niet gesteld of gebleken is dat het rapport ook daadwerkelijk tot besluitvorming heeft geleid. Nu ook dit derde en laatste punt is afgeschoten door de rechtbank kan de conclusie worden getrokken dat de vordering van CdMR niet toewijsbaar is op grond van handelen in strijd met de Wegenwet.
Erfdienstbaarheid
Naast het beroep op de Wegenwet, voert CdMR aan dat er een erfdienstbaarheid bestaat op grond waarvan CdMR het recht heeft gebruik te maken van de Engelandweg. Partijen verschillen in dit licht met name van mening over de vraag of partijen (destijds Zeeland Seaports en Verbrugge) bij de verkoop van het perceel hebben beoogd een erfdienstbaarheid in het leven te roepen.
Uitleg notariële akte
De beantwoording van de vraag of partijen destijds hebben beoogd een erfdienstbaarheid in het leven te roepen, is een kwestie van uitleg. De uitleg moet volgens de rechtbank plaatsvinden aan de hand van het Haviltex-criterium. Bij deze benadering gaat het om de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling. Deze partijbedoeling kan worden afgeleid uit de gebruikte bewoordingen. Deze wordt vervolgens uitgelegd naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. De rechtbank oordeelt dat het niet de bedoeling van partijen is geweest om destijds een erfdienstbaarheid te vestigen. Zie rechtsoverwegingen 4.14 t/m 4.16 voor de gebruikte argumentatie door de rechtbank.
Conclusie
Deze uitspraak laat de verschillende aspecten zien die aan de orde komen bij de beoordeling van de openbaarheid van een weg in de zin van de Wegenwet. Het beroep op het bestaan van een erfdienstbaarheid is een voorbeeld van een bijkomende vorderingen die relevant kan zijn in dit licht. Heeft u ook vragen over de openbaarheid van een weg? Neem dan gerust contact met mij op voor een verdere toelichting.